Afbeelding

Onlandse tijdingen | Zorg om de zorg

Opinie

Het jaar begonnen met de voeten hoger dan het hoofd, de vingers van beide handen krampachtig verstrengeld op de buik. 

De behandelkamer was wit en steriel, witte kabinetkasten met laden.
In het gezichtsveld een roomkleurige metalen arm, fel led licht in carré, een leeg wit plafond. Geen poster van de trappen van Escher, geen Richard Scarry-poster met olijk gewriemel.
Links en rechts van mijn hoofd gemaskerde vrouwen.

Ik zag alleen hun ogen en soms een gehandschoende hand. Maar liever sloot ik ze, mijn ogen, en trachtte te traceren waar precies hun handen waren, in mijn mond. Dat was nog behoorlijk lastig, met die verdoving in mijn linker onderkaak, waar even geleden een naald het zachte weefsel binnen was geleid. 

Boorwerkzaamheden waren gestart.
Er liep water in mijn keel.
Het slikken met open mond was begonnen.

Ik ving flarden op van de conversatie en beheerste genoeg Latijn om de vraag naar de ‘diepe excavator’ niet geruststellend te vinden. Een metalen bandje was aangebracht, het was met enige kracht in mijn tandvlees gedrukt en strak aangehaald. 

In deze omgeving - en alleen hier - valt ook vrijwel altijd het geheimzinnige woord ‘buccaal’. Ik hoorde het vallen. 

Voor het overige bespraken ze met elkaar vrijetijdsbezigheden, oud&nieuw net achter de rug, een skivakantie, een wandeling in een gebied met zeventiende-eeuwse zomerverblijven.
‘We praten zoveel om U een beetje af te leiden,’ zei de tandarts.
Zelf uitgesloten van de conversatie ofschoon ik iets had willen inbrengen over Gelderse buitenplaatsen, trachtte ik waarderend te kreunen.

Er liep een traan uit mijn oog. Zomaar.
De assistente depte even mijn gezicht.
Het was een zorgzaam gebaar.

Daarover spraken ze ook met elkaar. Over de zorg.
Ze waren bezorgd over de zorg.
Dat degenen die nu nog medicijnen studeerden zich vooral richten op de prestigeberoepen, het specialisme. Dat de brede basiszorg onder druk stond.
We moeten maar zien of wij later nog gewone zorg kunnen krijgen, zei de tandarts tegen haar assistente.

De binnenkant van de kies werd geruwd - er leek een wieltje in rond te gaan - , de vulling opgebouwd en telkens met blauw licht gedroogd. Ik voelde de warmte branden op mijn lip. Er klonk telkens een hoog piepje. 

Ze deden hun werk, ik staarde met open mond naar het plafond, ze schaafden en slepen, maakten schoon en polijsten. 

Mondzorg.

Mijn stoel ging omhoog, ik probeerde niet te snel op te staan.
Bij de spoelbak een kartonnen bekertje met water.

Ik zag mijn gezicht in de spiegel.
Het was vlekkerig, de lippen bleek. Linksonder voelde ik niks.
‘Ik zie er toegetakeld uit,’ zei ik.
Nee hoor, zei de tandarts.
Ik draaide me naar ze om, ze redderden met computer administratie en instrumenten.
‘Ik ben blij dat jullie er zijn.’
De tandarts legde haar handen tegen elkaar en maakte op z’n Japans een lichte buiging.

Wim Boevink

Advertenties doorgeplaatst vanuit de krant